500 gram patentbloem
10 gram suiker
10 gram zout
25 ml olijfolie
10 gram gist (zakje) of 35 gram verse gist
280 ml lauw water (37 à 40 graden)
vulling en/of topping:
tijm, fijngehakt
grof zout
olijven in ringetjes
gedroogde tomaatjes in stukjes
olijfolie extra vergine
Lost eerst het gist op in het lauwe water.
Zeef de bloem en maak een bergje ervan op een schone werkbank. Meng de suiker erdoor.
Maak er een kuiltje in. Werk zoveel mogelijk met links, zodat je je rechterhand schoon houdt. Strooi het zout buiten de ring bloem. Zout vermindert namelijk de werking van gist.
Schenk het water met gist in de cirkel en meng met je vingertoppen beetje bij beetje de bloem erdoor. Laat de 'dijk' niet doorbreken.
Doe wat olie erbij en kneed zodat alle bloem wordt opgenomen.
Je kunt nu bijvoorbeeld al wat tijm, olijfringetjes en tomaatstukjes toevoegen en meekneden. Maar je kunt er ook voor kiezen om er alleen een topping op te doen.
Kneed tot een soepel, warm deeg. Als het wat droog is, voeg je een eetlepel water erbij, is het te nat, doe er dan wat bloem bij. Hoe langer je kneedt, hoe fijner de structuur.
Maak er een bol van, dek af met plasticfolie of een natte doek en laat rijzen op een warme plaats (ongeveer 32 graden). Laat in volume verdubbelen (ongeveer een 30 minuten tot een uur laten rijzen).
Kneed het nog een keer door (dit heet doorslaan), zodat het zijn oorspronkelijke volume terugkrijgt.
Rol met een deegroller vanuit het midden naar de zijkant en maak er een rechthoekige vorm van.
Smeer in met olijfolie, dek af met folie en laat het nog 30 minuten rijzen.
Druk het wat met je vingers in, kijk even of je het nog een keer met olijfolie moet besmeren, bestrooi eventueel nog met wat rozemarijn en grof zout. Zet ongeveer 15 minuten in een voorverwarmde oven van 200 graden.